Vlooien en konijnen
Esther van Praag Ph.D.
MediRabbit.com wordt uitsluitend gefinancierd door gevers.
Elke donatie, ongeacht hoe groot, wordt gewaardeerd en zal helpen bij de voortzetting van het onderzoek van de medische zorg en de gezondheid van konijnen.
Bedankt
|
Vlooien kunnen zowel konijnen als ook mensen plagen. Wilde
konijnen worden voornamelijk door de konijnenvlo Spilopsyllus cuniculi
bevallen. De levenscyclus van deze vlo is gesynchroniseerd met die van het
wilde konijn, zodanig dat de vrouwtjesvlo eieren legt als er jonge konijnen
geboren worden. Ze legt ze in het nest, waar de nodige vochtigheid aanwezig
is voor hun ontwikkeling. De larven die uit deze eieren sluipen overleven
alleen met meer dan 50% vochtigheid. Ze voeden zich met de uitwerpselen van
de volwassene vlooien die rijk aan bloed en suiker zijn.
De bewolking van
vlooien die op een konijn leeft is samengesteld door eieren (50%), larven
(35%), puppen (10%) en volwassenen (maar 5%). De ontwikkeling van vlooien is
snel en zal verdere konijnen bestmetten.
De levenscyclus hangt
van de vochtigheid van de lucht en de temperatuur af. Meestal duurt deze
tussen 12 en 14 dagen, maar kan tot 6 maanden duren. Binnenshuis duurt een complete cyclus tussen 9 dagen en 4 weken.
Verdere vlooien, die bij konijnen gevonden worden, zijn: Pulex
irritans, Cediopsylla simples, Odontopsyllus multispinosus,
Echinnophaga gallinacea, of Echidnophasis
mymecobil. Huis konijnen worden verder regelmatig door de katten of
hondenvlo geïnfecteerd: Ctenocephalides felis of Ctenocephalides
canis, respectievelijk. De aanwezigheid van Ctenocephalides
felis kan ernstige jeuken bei katten, konijnen en mensen opwekken.
Meestal gaat dit gepaard met een allergische reactie tegen de anti-coagulase
enzym, die aanwezig is in het slijm van de vlo. Dit enzym is nodig om de
vlooienbeet open te houden.
Vlooien kunnen dragers zijn van de
lintworm parasiet of van besmettelijke ziektes zoals myxomatosis, tularemia (Ziekte van Francis) of pest. Myxomatosis
wordt vooral door de konijnenvlo Spilopsyllus cuniculi verspreidt. Klinische verschijnselen en
diagnose
De aanwezigheid van
vlooien vertoont geen bijzondere symptomen en is seizoen afhankelijk, met een
hoogtepunt aan het eind van de zomer. Infestation is characterized by
the presence of the feces of the fleas and their eggs in the fur, or on a
flea comb.
Typerend voor vlooien zijn hun eieren. De vlooien zelf
bevinden zich meestal rondom en tussen de oren, op de oogleden, op de neus, maar
verdere plaatsen op het lichaam moeten niet uitgesloten worden. In zelden
gevallen ontwikkelt zich een sterke allergische reactie tegen het slijm dat
de vlo in de wond injecteert. Als zo’n reactie gezien wordt, moet het konijn
ook voor huidziektes onderzocht worden. De aanwezigheid van Spilopsyllus
cuniculi leidt vaak tot jeuk waarbij korsten kunnen verschijnen. Zelden wordt een
vlooienbeet door een secondaire bacteriële infectie begeleidt. Is dit het
geval dan is een orale antibiotische behandeling nodig. Het beste is een
bacteriële cultuur in een lab te laten analyseren, gevolgd door een
gevoeligheidstest, om de meest effectieve antibiotica in te zetten. Behandeling
Het is belangrijk om het konijn en zijn omgeving te
behandelen. De vlooien kunnen via besproeien, poeders of lokale producten
behandelt worden. •
pyrethrin gebaseerde producten. •
selamectin: Revolution® (US)
of Stronghold® (Europe) - Pfizer, 15-18 mg/kg. Een enkele plaatselijke dosis moet
genoeg zijn; zoal niet, na 30 dagen herhalen. •
imidacloprid: Advantage® - Bayer,
een enkele plaatselijke dosis moet genoeg zijn; zoal niet, na 30 dagen
herhalen. De dampen van dit product kunnen tot oog irritatie leiden; het is
dus aangeraden de kamer waar het konijn leeft goed te luchten. •
lufenuron: Program® - Novartis, 10
mg/kg. een enkele plaatselijke dosis moet genoeg zijn. Zoal niet, na 30 dagen
herhalen. Geïmpregneerde antivlo
halsband kunnen niet bij konijnen gebruikt worden, doordat ze tot ernstige huid
irritatie leiden. Er zijn verder gevallen bekend waar een konijn de
halsband wilde verwijderen en dood
gevonden is, met de kaak in de band vastgeklemd. Het is verder
belangrijk om de omgeving van het konijn te behandelen (boor zuur zoals
Fleabusters®; Vet-Kem Acclaim Plus® - Sanofi; Staykil® - Novartis; Indorex® -
Verpak; acaricide spray). Als een kleed behandeld moet worden, is het
aangeraden deze vooraf stof te zuigen, zodat het spray of poeder product er
goed intrekt. Een kleed te wassen of te stomen is hier niet aangeraden; het
ingebrachte vocht bevordert de overleving en ontwikkeling van de larven.
Tijdens de behandeling van een kamer moeten de konijnen ergens anders
ondergebracht worden. Verdere informatie over vlooien en
konijn is hier te vinden, “Skin Diseases of
Rabbits”, by E. van Praag, A. Maurer and T. Saarony 408 pages, 2010. Verdere informatieAmin OM. Comb variations in the rabbit flea, Cediopsylla
simplex (Baker). J Med Entomol. 1974;11:227-230. Farlow JE, Burns EC, Newsom JD. Seasonal distribution of some
arthropod parasites of rabbits in Louisiana. J Med Entomol.
1969;6:172-174. Graves GN, Bennett WC, Wheeler JR, Miller BE, Forcum DL. Sylvatic plague
studies in southeast New Mexico. II. Relationships of the desert cottontail
and its fleas. J Med Entomol. 1978;14:511-522. Gurycova D. First isolation of Francisella tularensis
subsp. tularensis in Europe. Eur J Epidemiol. 1998;
14:797-802. Hutchinson MJ, Jacobs DE, Bell GD, Mencke
N. Evaluation of imidacloprid for the treatment and
prevention of cat flea (Ctenocephalides felis felis) infestations
on rabbits. Vet Rec. 2001; 148(22):695-696. Launay H. On the phenology of the flea Xenopsylla cunicularis
Smit, 1957 (Siphonaptera, Pulicidae)
parasite of the European rabbit. Ann Parasitol Hum
Comp. 1982;57(2):145-163. Mead-Briggs AR, Vaughn JA, Rennison BD.
Seasonal variation in numbers of the rabbit flea on the wild rabbit.
Parasitology. 1975;70(1):103-118. Merchant JC, Kerr PJ, Simms NG, Robinson AJ. Monitoring the spread of myxoma virus in rabbit Oryctolagus cuniculus
populations on the southern tablelands of New South Wales, Australia. I. Natural occurrence of myxomatosis. Epidemiol
Infect. 2003; 130(1):113-121. Osacar-Jimenez JJ, Lucientes-Curdi
J, Calvete-Margolle C.
Abiotic factors influencing the ecology of wild rabbit fleas in north-eastern
Spain. Med Vet Entomol. 2001;15(2):157-66.
Osacar JJ, Lucientes
J, Calvete C, Peribanez
MA, Gracia MJ, Castillo JA. Seasonal abundance of
fleas (Siphonaptera: Pulicidae,
Ceratophyllidae) on wild rabbits in a semiarid area
of northeastern Spain. J Med Entomol. 2001;
38(3):405-410. Pfaffenberger GS, Valencia VB. Ectoparasites of sympatric cottontails (Sylvilagus audubonii Nelson) and jack rabbits (Lepus californicus Mearns) from the high plains of eastern
New Mexico. J Parasitol. 1988; 74(5):842-6. Pinter L. Leporacarus gibbus and Spilopsyllus
cuniculi infestation in a pet rabbit. J Small Anim
Pract. 1999; 40(5):220-221. Rothschild M. Myxomatosis and the rabbit
flea. Nature. 1965; 207(2):1162-1163. Shepherd RC. Myxomatosis: the occurrence of
Spilopsyllus cuniculi (Dale) larvae
on dead rabbit kittens. J Hyg (Lond).
1978; 80(3):427-9. Timm KI. Pruritus in rabbits,
rodents, and ferrets. Vet Clin North Am Small Anim Pract. 1988;
18(5):1077-91. Vashchenok VS, Shuliat'ev
AA. Spilopsyllus cuniculi
fleas--parasites of the wild rabbit on the territory of the USSR. Parazitologiia. 1990; 24(2):148-51. |
e-mail: info@medirabbit.com